Het verhaal van Ester
Altijd bang voor wat anderen van haar dachten. Altijd bang om iets raars te doen. Die angsten zorgden ervoor dat Ester vanaf haar tienertijd vluchtte in drank, drugs en relaties.
Ester vertelt: “Als kind was er niets met me aan de hand. Als tiener werd ik teruggetrokken en verlegen. Ik kwam in aanraking met pornoblaadjes. Ik schrok ervan, maar ze maakten me ook nieuwsgierig. Ze werden een verslaving. Daar voelde ik me raar en schuldig over. Ik begon in die tijd negatief naar mezelf te kijken. Ik leek niet op wat ik zag in die blaadjes. Ik kreeg haat naar mezelf. In diezelfde tijd dronk ik mijn eerste biertje. Dan ontdek je dat je zekerder wordt als je alcohol op hebt.”
Uiterlijk
Ester bezoekt discotheken. “Ik begon me mooi aan te kleden en me op te maken. En dan dronk ik wat voordat ik de discotheek in ging. In de discotheek was alles gericht op uiterlijk; dat vond ik eng. Met drank op was het gemakkelijker. Ik kreeg een relatie met een jongen die me op school nooit had zien staan. In de discotheek zag hij mij wel. Ik was helemaal in de wolken. Hij was populair en had een grote mond. Ik wist dat hij dingen deed die fout waren. Dat vond ik leuk. Als tiener zoek je toch je grenzen op. Deze jongen gebruikte drugs. Dat ging ik ook doen: speed en cocaïne. Ik voelde me daardoor zekerder. Maar het gaf ook strijd. Overdag gebruikte ik geen drugs en dan was ik een heel andere Ester. Ik wist niet meer wie ik echt was.”
"Overdag gebruikte ik geen drugs; dan was ik een heel andere Ester"
Aandacht
“Ik heb onder invloed van alles gedaan om maar aandacht te krijgen,” vertelt Ester. “Ik had een leegte, die ik opvulde met hoe jongens naar me keken. Hun aandacht voor mij was ook een verslaving. Daarnaast was ik ook nog verslaafd aan alcohol en drugs, en ik rookte als een ketter. Mijn eerste relatie draaide alleen maar om seks. Ik heb mijn lichaam zo gemakkelijk weggegeven. Later dacht ik pas: ‘Wat heb ik gedaan?’ Die pornoboekjes beschadigden iets vanbinnen. Ik had een vertekend beeld van seksualiteit en ben zo gaan leven. Ik zag ook wel romantische films, maar ik dacht dat liefde tussen een man en vrouw niet echt bestond. Terwijl ik daar ten diepste wel naar op zoek was. Ik wilde horen: ‘Ik vind je mooi, ik vind je lief.’ Maar ik werd als vuil behandeld. Niet vreemd als je jezelf als vuil ziet.”
Sociale fobie
Na Esters eerste relatie volgen er andere. “Een van die relaties duurde drie jaar. In die tijd deed ik de opleiding SPW (Sociaal Pedagogisch Werk – red.), maar ik ben in het laatste jaar gestopt. Ik liep stage en dan hoor je natuurlijk kritiek. Gewoon aanwijzingen over wat je beter anders kunt doen. Ik kon daar niet tegen, zo onzeker was ik. Ik werd steeds afhankelijker van alcohol. Ik was bang dat mijn vriend anders zou zien wie ik echt was. Ik zag al in zijn ogen dat hij dacht: ‘Wat heb ik nog aan haar?’”
“Ik ging in de thuiszorg werken. Dat lukte even, maar soms dronk ik stiekem op mijn werk; zo ver zonk ik in onzekerheid, depressie en isolatie.” Ester blijkt een sociale fobie te hebben. Ze legt uit: “Als ik bij mensen was, was ik bang dat mijn hand zou gaan trillen of dat ik er raar uit zou zien. Als je die angst hebt, gebeurt het juist. Het werd alleen maar erger. Ik ging me steeds meer schamen. Ik had een probleem waar ik niet uitkwam. Ik had veel seksuele relaties, ik had geen werk en geen hoop meer. Ik durfde niet meer naar buiten. Ik wilde het liefst een eind aan mijn leven maken, maar dat durfde ik gelukkig niet. Ik had gehoord van een hel; ik wist dat ik me niet van het leven mocht beroven.”
Ouders en verdriet
Nadat haar relatie na drie jaar uitgaat, nemen Esters ouders haar in huis. “Ik dronk daar stiekem, maar toen ik een keer heel veel gedronken had, ontdekten ze het. Ze hadden er veel verdriet van. Ze hebben me begeleid in hulp. Ik heb dagbehandeling en therapie gehad, maar toen ik was afgekickt liep ik weg. Door de alcohol kreeg ik een psychose en draaide ik echt door. Ik kwam op een gesloten afdeling en was bang dat ik er nooit meer uit zou komen. Ik heb het uitgeschreeuwd – in een kussen, zodat niemand me hoorde: ‘God, help me!’ Achteraf zie ik dat God toen al ingreep. Mijn ouders hadden het geloof losgelaten, maar er was een dominee die af en toe in hun winkel kwam. Die wees hen op De Hoop. Mijn vader kwam op bezoek en zei dat ik daarheen zou gaan. Niet vanwege het geloof, maar gewoon omdat daar veel mensen herstelden.”
"Ik heb het uitgeschreeuwd – in een kussen, zodat niemand me hoorde: ‘God, help me!’"
Crosspoint
In september 2004 gaat Ester naar Crosspoint, de afdeling waar ze afkickt. “In het begin deed ik het meer voor mijn familie dan voor mezelf. Ik deed mee met het programma en ergens raakte het me wel hoe ze met me omgingen: dat ze de tijd namen om te luisteren. Ik vond het ook mooi dat er samen gezongen werd.” Lachend: “En dat je niet verplicht was om daaraan mee toe doen. Ik was wel nieuwsgierig naar waar de begeleiders op Crosspoint in geloofden, maar ik vroeg niet door: ik wilde niet echt mijn leven omgooien.”
Doelloos
Ester legt uit hoe de dagen eruitzagen bij Crosspoint: “Je moet weer een dagritme opbouwen, dus je komt bijtijds uit bed. We hadden schoonmaaktaken, aten samen en moesten iedere dag in een dagboek schrijven. We hadden gesprekken en werkten bij de boer. Dat laatste vond ik niks. Ik was depressief en vond niets leuk. Ik vond mezelf ook lelijk in een ketelpak met laarzen aan. Maar van het buiten zijn genoot ik soms. In mijn dagboek schrijven vond ik moeilijk. Dat moest je doen om je bewust te worden van waar je tegenaan loopt en waar je in groeit. Zo ontdek je je krachten en je valkuilen. We kregen ook de vraag wat je doel was. Ik was doelloos geworden: ik had geen hoop voor de toekomst. Ik vroeg me af wat ik nu eigenlijk van mijn leven had gemaakt. Ik ging zien dat ik veel zelfmedelijden had. Eigenlijk haatte ik mezelf. Maar in de groep hoorde ik positieve dingen over mezelf. Een andere cliënt zei dat ik fijn in de omgang was. Dat raakte me: ik kreeg het besef dat ik ook mooie eigenschappen had.”
Confronterend
Bij Crosspoint verblijven ook cliënten die op straat hebben geleefd. “Dat was confronterend. Met mij kon het ook zo aflopen als ik niet veranderde. Ze waren mager en hadden kapotte tanden. Je zag zelfs aan hun ruwe huid dat ze verslaafd waren. Soms waren ze agressief en vaak verward. Maar ik heb me nooit onveilig gevoeld. Daar zorgden de begeleiders voor.” Van buiten komt wel gevaar: “We zaten een keer aan tafel toen er een baksteen door de ruit kwam, precies tegen mijn achterhoofd aan. Gewoonlijk waren de gordijnen altijd open, maar nu waren ze dicht; ik denk dat daardoor de baksteen me iets minder hard raakte. Ik heb er niets aan overgehouden. Die baksteen is waarschijnlijk gegooid door iemand die uit Crosspoint was weggestuurd, iemand onder invloed. Dat zette me aan het denken. Ik wist: ‘Dat kan ik ook doen in een dronken bui’.”
"Ik realiseerde me: ík moet veranderen; niemand anders kan dat voor mij doen."
Klein kind
Ester gaat steeds meer nadenken. “Ik realiseerde me: ík moet veranderen; niemand anders kan dat voor mij doen. Ik ging van Crosspoint, in de stad, naar een afdeling op Dorp De Hoop. Dat was weer een stapje verder. Het ging niet vanzelf: ik ben nog een keertje weggelopen. Ik moest motivatiebrieven schrijven voordat ik terug mocht komen. Ik heb even in een kraakpand gewoond en huilend mijn ouders gebeld of ik naar huis mocht komen. Die zeiden: ‘Nee, je moet terug naar De Hoop. Wij kunnen je niet helpen.’ Ik ben met hangende pootjes teruggegaan. Ik voelde me net een klein kind. Dat was eigenlijk ook zo: ik had vanaf mijn tienerjaren gedronken en was in die tijd niet geestelijk ontwikkeld. Ik was in mijn gedrag tien jaar jonger dan mijn leeftijd. Ik had alle ontwikkeling weggedronken.”
"Ik leefde nog, ik had familie die op bezoek kwam. Er waren cliënten bij wie helemaal niemand kwam."
Eenmaal op de afdeling Baken is Ester dankbaar voor haar bestaan. “Ik leefde nog, ik had familie die op bezoek kwam. Er waren cliënten bij wie helemaal niemand kwam. Ik zag ook dat ik egoïstisch was; dat ik dankbaarder moest zijn. Ik dacht na over God. Een begeleidster vertelde: ‘Als jij Jezus wilt aannemen in je leven, mag je daarom vragen in gebed.’ Dat heb ik gedaan. Daarna kreeg ik weer hoop voor mijn leven. Ik werd me ervan bewust dat God bij me was. Ik was me steeds meer bewust van Zijn liefde: dat ik vergeven ben, dat ik niet waardeloos ben. Dat besef was er niet gelijk. Het heeft lang geduurd, in kleine stapjes en door vele gesprekken.”
Kinderopvang
Ester doet tijdens haar behandeling op verschillende plekken werkervaring op, onder andere bij Kinderopvang Bambino, destijds onderdeel van De Hoop. “Ik merkte dat ik dat erg leuk vond. Ik ben weer SPW gaan doen om in de kinderopvang te kunnen werken. Ik mocht in anderhalf jaar mijn opleiding afmaken. Van tevoren was ik bang: zouden door alle drank en drugs mijn hersenen het nog wel doen? Maar het is me gelukt! Tijdens de opleiding heb ik stage gelopen bij Bambino. Daarna heb ik zeven jaar bij andere instellingen gewerkt. Ook bij instellingen waar ik voor mezelf en mijn geloof moest opkomen en dingen niet klopten. God leidde me steeds. Ik kon bidden: ‘Vergeef ze en zegen ze.’ Daarna kwam ik terug bij Bambino.” Ester is inmiddels getrouwd, 42 jaar en ongewenst kinderloos. Is het dan lastig om in de kinderopvang te werken? “Ik kan er wonderlijk goed mee omgaan. Ik kan mijn moederliefde kwijt in mijn werk. Als ik een baby vasthoud, zie ik in dat kind Gods liefde.”
"Er is iets vanbinnen dat trekt, en er is zo veel in de wereld dat trekt."
Goede keuzes
Esters man is ook verslaafd geweest. Dat is soms moeilijk. “Je moet allebei dingen uit het verleden afsluiten. Ik kan er wel heel heilig over doen, maar het is gewoon lastig om goede keuzes te maken. Er is iets vanbinnen dat trekt, en er is zo veel in de wereld dat trekt. Leven met God is ook weleens nee zeggen tegen dingen die fijn voelen. Ik vraag vaak mensen om gebed als ik het zelf niet meer weet, omdat ik het lastiger vind om voor mezelf te bidden dan voor een ander. Ik heb wel geleerd dat ik alles wat in me omgaat mag overleggen met God, dat ik mag vertellen wat me bezighoudt en mag uithuilen bij God over de pijn die andere mensen me soms doen. Daarna kan je die mensen weer vergeven en zegenen. Dat ik bij God mijn gevoel kan uiten, ook als ik boos ben, is zo fijn. Als ik Hem vraag om vrede, komt die ook. Dat klinkt heel eenvoudig, maar dat is het niet. Ik heb in het verleden het leven met God weleens te gemakkelijk doen voorkomen. Daar heb ik spijt van. Dan denken anderen bij wie het niet gemakkelijk is: ‘Ik zal wel iets fout doen.’ Maar door rustig bij God te gaan zitten en stil te worden, houd ik alles wel vol.”
We vragen Ester of ze nog last heeft van depressiviteit en angst. Ze zegt: “Echte depressiviteit voel ik niet meer. Neerslachtigheid ligt wel op de loer. Dan probeer ik met mensen af te spreken. Ik zet christelijke muziek op waar ik blij van word. Of ik ga naar bed. Dat laatste is vluchtgedrag. Ik vind het lastig een gezond dagritme vast te houden op de dagen dat ik niet werk. Anderen denken misschien: ‘Waar maak je je druk over; ik gebruik nog drank en drugs’. Maar ik wil niet meer vluchten. In grote groepen zijn, vind ik ook nog steeds lastig. Dan komt de angst weer op me af. Ik heb geen sigaret meer die me een houding geef van ‘ik weet het allemaal wel’ en geen alcohol die me rustig maakt. Tegenwoordig ga ik een gesprek aan en kom ik met voldoening thuis, maar het zenuwachtige gevoel blijft. Daar moet ik mee leren leven. Soms denk ik: ‘Ik kan wel weer eens wat drinken.’ Dat denkt iedere ex-alcoholist waarschijnlijk. Maar het is het niet waard. Ik heb iets ingeleverd en God beloont me daarvoor met iets mooiers. Hij zegt: ‘Ik laat je niet in de steek’.”