Gerda (54) gooide heel wat flessen wijn leeg in een meertje. ‘Iedere dag dacht ik: nu ga ik niet meer drinken. Iedere dag kocht ik toch weer een fles. Of meerdere flessen, en dan gooide ik na één fles de rest in het water. Maar als ik terugliep had ik gelijk spijt en kocht ik nieuwe. Het was maar vijf minuten lopen van het water naar huis en dan was ik al wanhopig dat ik niets had. Soms wachtte ik een paar uur, soms een halve dag, maar ik ging altijd voor de bijl.’
Gerda begint met drinken wanneer haar man overlijdt. ‘Ik kon niet goed bij mijn gevoel; de drank hielp mij daarbij. De meeste mensen die bij De Hoop komen dempen hun gevoel met drank, maar bij mij was het andersom. Marc overleed in oktober 2009. Hij was mijn grote liefde, een belangrijke stabiele factor in mijn leven. Ik had al snel, binnen maanden, een nieuwe vriend. Dat was fijn, hij vulde een deel van de ellende en eenzaamheid, maar ik kwam helemaal niet meer bij mijn rouw. Mijn vriend hield wel van een wijntje en vond het fijn als ik meedeed. Ik werd er verdrietig van, en het was goed om dan rouw te voelen. Ik voelde me schuldig omdat ik daarover heen leek te stappen.’
Ik had alcohol nodig, iedere dag, om van de middag naar de avond te komen, en toen van de ochtend naar de middag.
Alcoholist
Gerda’s vriend is een vaderfiguur voor haar dochter Laura, destijds vier jaar oud. ‘Zij was stapelgek op hem en hij op mij. Maar de relatie is me overkomen. Ik was te weerloos om nee te zeggen. Het was zo fijn om Laura niet alleen op te voeden, om gezelligheid te hebben. Maar mijn vriend manipuleerde en was erg dominant. Ik had een sterk karakter, maar ik heb me volledig geschikt. Het ging vaak uit, maar voor Laura maakte ik het steeds weer goed. Ik merkte dat hij alcoholist was en realiseerde me dat ik zelf ook verslaafd was geraakt, binnen acht maanden. Ik had alcohol nodig, iedere dag, om van de middag naar de avond te komen, en toen van de ochtend naar de middag. Het was altijd witte wijn. Eerst één fles per dag, uiteindelijk vier.’
Gerda’s familie wordt ingelicht over haar alcoholprobleem. ‘Ik deed steeds raarder. Laura was jarig en ik had het niet voorbereid. Ik verzon ter plekke wat en mijn zus mocht het uitvoeren. Ik zorgde ook steeds slechter voor Laura en mezelf. Er was rommel in huis, we hadden slechte hygiëne, Laura kwam met ongekamde haren te laat op school. Op een gegeven moment kwam mijn zusje langs. Ze zei: “Of je zoekt hulp, of ik schakel Jeugdzorg in.” Dat vind ik nog altijd dapper van haar. Ik was geen lieverdje. Als ik woedend was, waren mensen bang voor me. Ik ben enorm tegen haar tekeergegaan.’
Drank had in verschillende fases verschillende doeleindes voor me.
Ambulante zorg
Gerda krijgt een jaar ambulante zorg. ‘Na een gesprek ging ik rechtstreeks naar de Gall & Gall. Over alcohol praten wekte verlangen op. Drank had in verschillende fases verschillende doeleindes voor me. Laura alleen opvoeden vond ik heel zwaar. Ik was boos op Marc en op God dat het moest. Ik wilde de verantwoordelijkheid niet, maar had geen keus. Alcohol gaf me even een momentje voor mezelf. Even buiten één glaasje en één sigaretje en dan weer door. Maar na één glas kwamen er meer. Wat ook meespeelde, was dat ik in juni 2009 een maagverkleining gehad had. We wisten dat Marc kon overlijden. Hij heeft op zijn veertiende botkanker gehad. Hij had weinig kans op overleven, maar heeft het gered na negen maanden chemo. Na 25 jaar bleek hij door de chemo hartfalen te hebben. Ik had al jaren flink overgewicht. Ik dacht: “Als hij is overleden moet ik alles alleen doen; dan moet ik fitter zijn.” Wat ik niet wist, waar ik nooit voor gewaarschuwd ben, is dat je met een maagverkleining een grotere kans hebt alcoholist te worden. Ik had een eetverslaving. Nu kon ik niet meer eten, maar ik had wel behoefte aan iets. Toen overleed Marc, dat maakte me kwetsbaar, en er kwam iemand die het middel aanreikte. Hoewel ik denk dat het zonder mijn vriend ook was gebeurd.’
Tijdens de ambulante zorg schommelen Gerda’s gevoelens. ‘Ik deed mezelf vaak vrolijk voor en hield daarmee ook mezelf voor de gek. Ik zei: “Ik ben in therapie, ik ben goed bezig.” Ik zag het dan wel zitten. Maar als ik weer veel had gedronken en echt niet kon stoppen, wilde ik dood, naar Marc. Ik had enorm veel zelfmedelijden. Ik riep naar iedereen dat ik er voor Laura wilde zijn, maar de verantwoordelijkheid voor haar drukte enorm op me. Ik ben geen goede opvoeder. Ik kon geen nee zeggen. Mensen waren ook boos over hoe ik voor haar zorgde. Daar voelde ik me schuldig over, maar die mensen – en ikzelf – hadden geen idee wat verslaving is. We dachten: “Rug recht en voor je kind zorgen.” Ik wist niet dat het vrijwel onmogelijk is om zelf uit een verslaving te komen. Ik kwam op het punt dat ik Laura naar zwemles bracht en veel had gedronken. We hadden bijna een frontale botsing. Laura schrok zich wezenloos en was heel boos op me. Ik had spijt, maar ik wist dat ik het morgen weer zou doen. Ik heb toen zelf Jeugdzorg gebeld. Ik zei: “Laura is niet meer veilig bij me. Ze moet uit huis.” Ze waren er binnen een uur. Er kwam een pleeggezin. We zijn er geweest om kennis te maken. Ik belde aan en kon niet geloven dat ik op dat punt was gekomen. Daar stond ik dan, met mijn kind bij pleegouders. Ik had geen idee voor hoelang het was.’
Daar stond ik dan, met mijn kind bij pleegouders. Ik had geen idee voor hoelang het was.
De Hoop
Gerda besluit dat zij meer hulp nodig heeft: ze wil opgenomen worden. ‘Ik had een intakegesprek bij De Hoop. Het was een bijzondere dag, met een zware storm. Het openbaar vervoer reed niet meer, de lucht was zwart als bij de Ark van Noach. Allerlei wegen waren afgesloten. Mijn moeder en ik zijn met een taxi via sluipweggetjes gegaan. We wilden er toch heen. Als ik niet opgenomen kon worden, wist ik het niet meer.’ Het intakegesprek maakt indruk. ‘Ze zeiden dat het ernstig was. Die erkenning was zo belangrijk. En ze sloten af met gebed. Dat ben ik nooit vergeten. Het heeft me zo gesterkt. Ik voelde me gehoord, ook door God. Maar er was een wachtlijst: ze hadden geen idee wanneer ik kon worden opgenomen. Als ik nuchter was, was ik verbaal heel vaardig. Mensen lieten zich daardoor een rad voor de ogen draaien: ze dachten dat het wel meeviel met mij. Mensen bij wie het erger leek gingen voor. Ik heb De Hoop vaak gebeld, woedend van wanhoop. Als het nog langer duurde, maakte ik er een einde aan. Laura was verder weg, dus voor haar was ik minder verantwoordelijk. Ik dacht: het is genoeg geweest, ik hoef niet meer.’
En dan is er opeens toch plek, op de toenmalige vrouwenafdeling. ‘Ik vond het heel spannend. Ik kende nog niemand. Ik sloot aan tijdens de lunch en nam kaas met appelstroop. Iemand zei dat je geen dubbel beleg mocht. Ik gaf gelijk een grote mond: “Dat bepaal ik zelf wel!” Dat was het begin van twintig weken verzet tegen de regels. Alle woede, frustratie en zelfmedelijden kwam eruit. Ik heb me ook enorm verzet tegen hoe het geloof werd uitgedragen. Ik was christelijk opgevoed, mijn vader was dominee, maar met evangelisch christendom had ik weinig ervaring. De kerk op zondag was oké. Ik werd blij van de muziek, maar die handen in de lucht en amen roepen tijdens de dienst vond ik bizar.’
Er speelt meer: ‘Ik was hoger opgeleid, ik kwam uit een relatief stabiel gezin. De verhalen van anderen gingen over misbruik door hun vader, over drugs vanaf hun twaalfde. Ik worstelde met dezelfde problematiek, maar vond dat dat niet erkend werd. Ik wilde erbij horen, maar voelde afwijzing en ging me daardoor arrogant opstellen en me heel agressief gedragen. Ik was een keer de tafel aan het dekken en wilde eigenlijk een bord naar iemand gooien. Ik hield me in en gooide het op de grond. Dat vond ik het toppunt van zelfbeheersing, maar dat werd niet zo geïnterpreteerd! Mensen werden bang van me. Eén begeleider kon er heel goed mee omgaan, maar mensen die me probeerden rustig te krijgen maakten me nog bozer. Ik had een negatieve invloed op de groep. Ik heb er twintig weken gezeten, zonder terugval. In die zin heb ik me netjes gedragen. Maar ik heb me nooit overgegeven: ik was in verzet tegen De Hoop, tegen God, tegen de hele wereld.’
Genezing
Na twintig weken komt Gerda thuis. ‘De zomervakantie was net begonnen. Na twee weken kwam Laura thuis. Ik had ineens de hele verantwoordelijkheid. Ik was genezen, dacht ik zelf ook, maar binnen mum van tijd viel ik terug. Ik had een natraject. Toen het echt fout ging heb ik het eerlijk verteld in de groep. Iemand zei: “Ik ben twee keer opgenomen geweest bij De Hoop, en de tweede keer lukte het wel. Maar toen deed ik het niet half maar helemaal, zonder verzet.” Ik ben hier nog altijd dankbaar voor: als hij dat niet had gezegd, was ik niet teruggegaan. Ik vond het zonde van de tijd. Hij zei: “Welke tijd? Je krijgt er tijd voor, pak die tijd dan.” Het moeilijkste was om Laura terug te sturen naar een pleeggezin. Ze was woedend, en terecht. Dat heeft mijn hart gebroken. Ik dacht: “Oké, ik doe haar dit nu aan; dan moet ik er wel een succes van maken.”’
Gerda doet weer het hele traject, op dezelfde afdeling. ‘Ik was vrij vlot terug, dus er waren nog een paar vrouwen van de oude groep. Eentje had gezegd: “Maak je borst maar nat; ze is agressief.” Mensen waren bang. Maar na een paar weken vroegen ze: “Ging dat over jou?” Ik heb alles losgelaten, me overgegeven aan God. Ik zei: “Ik dacht dat ik het zelf kon, maar ik kan het niet. Doet U het maar.” Ik heb mijn agressie losgelaten. Ik heb mijn verdriet en kwetsbaarheid laten zien. Daarna wilde ik niet van de een op de andere dag naar huis. Het hakt er zo in, de overgang van een veilige groep met altijd iemand in de buurt naar weer alleen zijn. Ik ben begeleid gaan wonen en ik heb veel hulp gezocht, onder andere bij een therapeut van De Hoop. Als ik met haar sprak, kon ik niet onder woorden brengen wat er allemaal speelde en wat ik voelde. Ik dacht dat wat ik zei een chaos was. Maar als zij aan het eind van het gesprek bad, vatte ze precies samen wat ik bedoelde. Dat heeft me misschien de grootste genezing gebracht: er is een mens die mij hoort en mij verbindt met God.’
Gerda is inmiddels al tien jaar clean. ‘De tweede keer dat ik wegging bij De Hoop werd ik erg bepaald bij een liedje van Sela, Gebed om Zegen, over het verlangen een instrument van God te zijn. Ik wilde wat ik had ontvangen doorgeven. Ik voelde me oprecht genezen, ondanks dat ik heus wel strijd heb. Ik ben met vluchtelingen gaan werken en met Nederlanders in kwetsbare posities. Een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken. Ik ben zachtaardiger geworden, maar als in de auto iemand mij snijdt, snijd ik hem terug. Bij een belediging krijgt iemand een grote mond. Maar ik kan mezelf sneller corrigeren. Ik ben er zo van overtuigd dat God van me houdt dat afwijzing minder groot voor me is. Als ik uit mijn slof schiet, zeg ik negen van de tien keer sorry. Als dat even niet lukt, vind ik mezelf niet gelijk een waardeloos persoon. Ook met mijn dochter gaat het goed. In het begin controleerde ze de koelkast, maar nu is alcohol geen issue meer. We hebben een normale moeder-dochterrelatie. Ik ben nog steeds geen goede opvoeder, want ik zeg veel te weinig nee. Maar het is oké!’