De fietser – Ik duik nog verder in elkaar in mijn rode jas als ik de brug op fiets. De wind heeft daar vol vat op mij. Met moeite houd ik mijn fiets overeind op het beregende wegdek en ontwijk een voorbijganger. Vanaf de brug is het nog maar een paar straten en dan ben ik thuis. Thuis, mijn eigen plek… Verkleumd kom ik aan en doe mijn fiets op slot. Ik trek de capuchon van mijn hoofd en stap de warme hal in. De woonkamerdeur piept open. ‘Papa!’ Een blond koppie komt op me afrennen en springt in mijn armen. ‘Bah, u bent helemaal nat’, proest ze. Ik woel met mijn handen door haar haartjes. ‘Het stormt, kleine meid. Kom, we gaan mama gedag zeggen’. Ik hang mijn natte jas op. Als ik de woonkamer binnenstap, zet mijn vrouw net een warme maaltijd op tafel. De geur van mijn lievelingsgerecht stijgt op. Dat is nog eens thuiskomen.

De voorbijganger – Ik kan nog net een fietser in een rode jas ontwijken die door een windvlaag over de brug slingert. Mijn capuchon trek ik verder over mijn hoofd en ik duik diep weg in het holletje onder de brug. De gure wind joelt door de pijlers, maar kan mij daar niet raken. Ik staar naar de golven. Water heeft altijd al aantrekkingskracht op mij gehad. Het stormt en bruist, net zoals mijn binnenste. Of het geeft rust, zoals de kabbelende golfjes in het voorjaar. Het voorjaar, wat verlang ik daarnaar. Warmte! Vooral in de natte maanden. Het leven op straat is een hard leven. Overleven. Alleen als ik leef bij de dag, houd ik het vol. De kerkklokken onderbreken mijn mijmeringen. Tijd voor mijn wekelijkse wandeling. Weer of geen weer, als ik warmte wil, moet ik op pad.

Even kan ik dromen dat ik een thuis heb. Even kan ik geloven dat ik ertoe doe.

‘Inloophuis De Hoop’ staat boven de ingang. De vrouw naast de deur lacht vriendelijk. ‘We moeten even wachten tot er plek is. Corona he…’ Het water loopt mij in de mond als de heerlijke geuren van de maaltijd naar buiten zweven. Het bekende geroezemoes ontbreekt echter. Er mogen maar een paar personen tegelijk naar binnen. Ik kijk naar de gezichten om mij heen. We moeten afstand houden. Als een rijtje vreemden wachten we op onze beurt, in de koude buitenlucht. Eindelijk mag ik naar binnen. ‘Goed je te zien, Sjaak’, verwelkomt één van de vrijwilligers. Ze schept een warme maaltijd op. Ik warm mijn handen aan het verse bakje koffie. Even kan ik dromen dat ik een thuis heb. Even kan ik geloven dat ik ertoe doe. En op een dag, als ik er klaar voor ben, kan ik misschien zelfs vragen of iemand hier mij wil helpen om mijn leven te veranderen. Op een dag…

Help ons helpen!